Teksten

Mozes/Moesa

Mozes/Moesa is in Bijbel en Koran een belangrijke figuur. Hij is bevrijder van zijn volk, strijder tegen afgoderij en ontvanger van Gods wet. De verhalen in de Bijbel en de Koran lopen dan ook parallel vanaf het mandje waarin het kind in de Nijl dobberde, via de uittocht uit Egypte, tot de belofte van het land van melk en honing.

In beide boeken wordt de strijd beschreven die Mozes/Moesa voert tegen de tirannieke heerser van Egypte om zijn volk uit diens onderdrukking te bevrijden. Daartoe stuurt God/Allah plagen neer over Egypte, waarvan de laatste zeer gruwelijk is. Op een nacht worden alle eerstgeborenen, van mensen en dieren, gedood. Alleen de eerstgeborenen van de Israëlieten worden op wonderbaarlijke wijze overgeslagen.

In de Joodse traditie wordt de uittocht uit Egypte, die ook in de Koran beschreven wordt, jaarlijks gevierd in het Pesachfeest (afgeleid van Pasach=sloeg over), en 50 dagen daarna in het Pentekostfeest.

Het Koranverhaal beschrijft de menselijke emoties van de Egyptische vorstin en van de moeder van Moesa. Interessant is het hogere abstractieniveau van het Koranverhaal. Het gaat niet om onderdrukking van een bepaald volk door de farao zoals in de Bijbel, maar om het tirannieke beleid van Fir‘aun als zodanig. Mozes spreekt in naam van de God van Israël, een God die de farao niet kent. Moesa pleit namens Allah, die ook Heer is van Fir‘aun. Mozes doodt een Egyptenaar. Moesa doodt een mens.

In het Koranverhaal valt opnieuw de nadruk op berouw en vergeving. Moesa krijgt berouw nadat hij een mens heeft gedood. Ook krijgt zijn volk berouw over de escapade met het gouden kalf. In de Bijbel vraagt Mozes aan God om vergeving voor zijn volk. Ten slotte krijgt, in de Koran, ook de Fir‘aun berouw op het moment dat hij inziet dat hij gaat sterven. Maar dan is het te laat, zijn berouw wordt niet meer aanvaard. Het lichaam van Fir‘aun is door Allah bewaard als waarschuwing voor het nageslacht.

Van de tien geboden zijn slechts drie hieronder opgenomen, die vrijwel parallel aan elkaar lopen. Uiteraard bevatten beide boeken nog tal van andere elkaar deels overlappende ge- en verboden.

Na veertig moeizame jaren trekt men het land van melk en honing binnen, beelden die terugkeren in de beschrijving van de paradijstuin in de Koran (zie hoofdstuk 19); met de praktische toevoeging dat, in het hiernamaals, de melk nooit zuur wordt.

Voor het verhaal van Mozes is geput uit het tweede Bijbelboek, Exodus, genoemd naar de uittocht uit Egypte. Voor het verhaal van Moesa is geput uit verschillende soera’s.

.

Bijbel

De baby Mozes in een mandje gered
Er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die Jozef niet gekend had. Hij zei tegen zijn volk: ‘De Israëlieten zijn te sterk voor ons en te talrijk. Laten wij verstandig handelen en voorkomen dat dit volk nog groter wordt. Er werden slavendrijvers aangesteld die de Israëlieten tot zware arbeid dwongen. Maar hoe meer de Israëlieten onderdrukt werden, des te talrijker werden ze.Toen gaf de farao aan heel zijn volk het bevel om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te gooien; de meisjes mochten in leven blijven. Exodus 1:8-12, 22

(Een Hebreeuwse vrouw red.) werd zwanger en bracht een zoon ter wereld. Het was een mooi kind en ze hield het verborgen, drie maanden lang. Toen ze geen kans zag haar zoon nog langer verborgen te houden, nam ze een mand van papyrus, bestreek die met pek en teer, legde het kind erin en zette de mand tussen het riet langs de oever van de Nijl. De zuster van het kind ging een eind verderop staan, om te zien wat er met hem zou gebeuren. Even later kwam de dochter van de farao naar de Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen langs de rivier heen en weer liepen. Zij ontdekte de mand tussen het riet en liet die door een van haar slavinnen halen. Ze maakte de mand open en zag daarin het kind. Het jongetje huilde, en vol medelijden zei ze: ‘Dat moet een Hebreeuws kind zijn.’ Toen kwam de zuster van het kind haar vragen: ‘Zal ik bij de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken om het kind voor u te voeden?’ ‘Ja, doe dat maar,’ antwoordde de dochter van de farao, waarop het meisje de moeder van het kind ging halen. De dochter van de farao zei tegen de vrouw: ‘Neem dit kind mee en voed het voor me. Ik zal u ervoor betalen.’ De vrouw nam het kind mee en voedde het. Toen het groot genoeg was, bracht ze het naar de dochter van de farao. Deze nam het kind aan als haar eigen zoon. Ze noemde hem Mozes, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem uit het water gehaald.’ Exodus 2:2-10

Mozes doodt een Egyptenaar
Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op. Hij zag welke zware dwangarbeid ze verrichtten en was er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van hem, door een Egyptenaar werd geslagen.Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand in de buurt was sloeg hij de Egyptenaar dood; hij verborg hem onder het zand. De dag daarop zag hij hoe twee Hebreeuwse mannen met elkaar op de vuist gingen. ‘Waarom sla je iemand van je eigen volk?’ vroeg hij aan de man die begonnen was. Maar die antwoordde: ‘Wie heeft jou als leider en rechter over ons aangesteld? Wou je mij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar?’ Mozes schrok, hij dacht: ‘Dan is het dus toch bekend geworden!’ Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao. Exodus 2:11-15













Mozes ziet vuur, het brandende braambos

Daar verscheen de engel van de Heer aan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde. Mozes zag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. ‘Hoe kan het dat die struik niet verbrandt?’ dacht hij. ‘Ik ga dat wonderlijke verschijnsel eens van dichtbij bekijken.’Maar toen de Heer zag dat Mozes dat ging doen, riep hij hem vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ik luister,’ antwoordde Mozes. ‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde de Heer, ‘en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat is heilig.Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken. Exodus 3:2-6

‘Ik ben die er zijn zal…’ Exodus 3:14



Opdracht en aarzeling

De Heer zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden. Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing…’Daarom stuur ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’ Exodus 3:7-8,10

Maar Mozes antwoordde: ‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, maar ik ben geen goed spreker, dat is altijd al zo geweest…Ik kan nooit de juiste woorden vinden…stuur toch iemand anders…’Nu werd de Heer kwaad op Mozes. ‘Je hebt toch een broer…Aäron!’ zei hij. ‘Ik weet dat hij welbespraakt is. Hij is al naar je onderweg en hij zal blij zijn je te zien. Vertel hem wat hij moet zeggen. Hij zal in jouw plaats het volk toespreken: hij zal jouw mond zijn…’ Exodus 4:10, 13-17



Plagen over Egypte, teken van God

Hierna gingen Mozes en Aäron naar de farao, en ze zeiden tegen hem: ‘Dit zegt de Heer, de God van Israël: Laat mijn volk gaan…’ ‘Wie is de Heer, dat ik hem zou gehoorzamen?’ vroeg de farao. ‘Ik ken de Heer niet…’Zij zeiden: ‘De God van Hebreeën…de Heer, onze God…’ Exodus 5:1-2

Toen Mozes de as in de lucht wierp, kwamen mensen en dieren onder de etterende puisten te zitten. Exodus 9:10

Nooit eerder was er zo’n sprinkhanen plaag geweest… Exodus 10:14

…en toen veranderde het Nijlwater in bloed. Exodus 7:20

De Heer zei tegen Mozes: ‘Ik zal de farao en Egypte met nog één plaag treffen…Tegen middernacht zal ik rondgaan door Egypte, en dan zullen alle eerstgeborenen in het land sterven, van…de farao en van de slavin…Maar van de Israëlieten zal geen haar gekrenkt worden…’ Exodus 11:1, 4-5

Midden in de nacht doodde de Heer alle eerstgeborenen in Egypte…Nog die nacht ontbood de farao Mozes en Aäron. ‘Ga onmiddellijk bij mijn volk weg,’ zei hij…De Egyptenaren drongen er bij het volk op aan zo snel mogelijk uit hun land weg te gaan. ‘Anders sterven we allemaal nog!’ zeiden zij. Die nacht waakte de Heer om hen uit Egypte weg te leiden. Exodus 12:29, 31, 33, 42

Vertrek uit Egypte, tocht door de Rode Zee
Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en zijn hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn wij onze slaven kwijt.’De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in…dicht bij de zee…Toen de Israëlieten de farao zagen naderen, met al zijn paarden, wagens en ruiters, werden ze doodsbang, en riepen de Heer luidkeels om hulp.De Heer zei tegen Mozes: ‘Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de Israëlieten dwars door de zee kunnen gaan, over droog land.’ Exodus 14:5-6, 9, 15-16

Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de Heer het water over hen heen terug laten stromen… Exodus 15:19








De tocht door de woestijn: water en manna

Het volk…maakte Mozes verwijten. ‘Geef ons te drinken, geef ons water.’Mozes riep luid de Heer aan. De Heer antwoordde:‘Ga samen met een aantal van de oudsten van Israël voor het volk uit. Neem de staf waarmee je op de Nijl hebt geslagen in je hand… Als je op de rots slaat, zal er water uit stromen… Exodus 17:2, 4-6

Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘…in Egypte…waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten.’De Heer zei tegen Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen.’Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kampt dauw. Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. Mozes zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de Heer u te eten geeft.’ Exodus 16:2, 4, 13-15

God verschijnt stralend op de berg
Mozes ging de berg op, naar God. De Heer riep hem vanaf de berg toe…‘Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt zul je een kostbaar bezit voor mij zijn…’ Exodus 19:3, 5

Hierna ging Mozes de berg op, samen met Aäron…en zeventig oudsten van het volk en zij zagen de God van Israël. Onder zijn voeten was er iets als een plaveisel van saffier, helder stralend als de hemel zelf. Exodus 24:9-10

Nadat de Heer dit alles op de (berg red.) Sinaï tegen Mozes had gezegd, gaf hij hem de twee platen van het verbond, stenen platen, door Gods vinger beschreven. Exodus 31:18

De woede om het gouden kalf
De Heer zei tegen Mozes: ‘Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die ik hun gewezen heb. Ze hebben een stierenbeeld gemaakt, hebben daarvoor neergeknield, er offers aan gebracht en gezegd: “Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid.”Ik weet hoe onhandelbaar dit volk is.’Mozes keerde zich om en ging de berg af. De twee platen…droeg hij bij zich. Dichter bij het kamp gekomen zag hij het stierenbeeld en het gedans. Woedend smeet hij de platen aan de voet van de berg aan stukken. Hij greep het stierenbeeld, gooide het in het vuur en verpulverde het. De as strooide hij op het water, en dat liet hij de Israëlieten drinken. De Heer strafte het volk, omdat ze het kalf hadden gemaakt… Exodus 32: 7-10, 15, 19-20, 35







De tien geboden

De Heer zei tegen Mozes: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige. Dan zal ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, die jij stukgegooid hebt.’ Exodus, 34:1

Toen sprak God deze woorden: ‘Ik ben de Heer, uw God…Vereer naast mij geen andere goden.’ Exodus 20:1-3‘

Toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’ Exodus 20:12

‘Toon eerbied voor uw vader en moeder…’ Matteüs 19:19

‘Pleeg geen moord.’ Matteüs 20:13


Het Land van melk en honing

De woede van de Heer was zo hevig dat hij de Israëlieten veertig jaar in de woestijn liet rondzwerven, totdat die hele generatie, die gedaan had wat slecht is in de ogen van de Heer, gestorven was. Numeri 32:13

Ik heb besloten om jullie uit de ellende in Egypte weg te halen en je naar een land te brengen dat overvloeit van melk en honing… Exodus  3:17

Koran

De baby Moesa in een mandje gered
Wij lezen jou naar waarheid mededelingen voor over Moesa en Fir‘aun, voor mensen die geloven. Fir‘aun had de overhand in het land en maakte de mensen ervan tot groeperingen, waarvan hij een groep onderdrukte doordat hij hun zonen afslachtte en alleen hun vrouwen in leven liet; hij behoorde tot de verderfbrengers. Maar Wij wensten hun die onderdrukt werden in het land een gunst te bewijzen, hen tot voorgangers te maken, hen tot erfgenamen te maken. 28:3-5

En Wij openbaarden aan de moeder van Moesa: ‘Zoog hem en wanneer jij bang voor hem bent, werp hem dan in de zee en wees niet bang en niet bedroefd; Wij brengen hem naar jou terug en Wij maken hem tot een van de gezondenen.’ Toen namen de mensen van Fir‘aun hem op opdat hij voor hen een vijand en (reden tot) droefheid zou worden. Fir‘aun en Hamaan (Egyptische opperbevelhebber red.) en hun legers waren immers zondaars. En de vrouw van Fir‘aun zei: ‘Jij en ik zullen vreugde aan hem beleven. Dood hem niet. Misschien dat hij ons tot nut is of dat wij hem als kind aannemen.’ Maar zij beseften het niet. En het hart van Moesa’s moeder werd ontroostbaar. Bijna had zij het (geheim) van hem bekend gemaakt, als Wij haar hart niet versterkt hadden, opdat zij tot de gelovigen behoorde. En zij zei tot zijn (Moesa’s) zuster: ‘Ga achter hem aan.’Zij hield dus van terzijde een oog op hem zonder dat zij het merkten. Wij hadden namelijk van tevoren minnen voor hem verboden. En zij (zijn zuster red.) zei (tegen de familie van Fir‘aun red.): ‘Zal ik jullie een familie wijzen die hem voor jullie kan verzorgen en die over hem waakt?’ Zo brachten Wij hem naar zijn moeder terug opdat zij vreugde aan hem zou beleven en niet bedroefd zou zijn en opdat zij zou weten dat de toezegging van God waar is; maar de meesten van hen weten het niet. Toen hij volgroeid en welgevormd was gaven Wij hem oordeelskracht en kennis. Zo belonen Wij hen die goed doen. 28:7-14

Moesa doodt een mens
En hij (Moesa red.) kwam de stad binnen op een tijd dat haar mensen er niet op letten en hij vond er twee mannen die aan het vechten waren; de een was van zijn groepering en de ander van zijn vijand en hij die van zijn groepering was riep hem te hulp tegen hem die van zijn vijand was. Moesa sloeg hem en bracht hem om. Hij zei: ‘Dit is werk van de satan; hij is een verklaarde vijand die tot dwaling brengt.’ 28:15

Hij (Allah red.) zei: ‘ Jij hebt een mens gedood.’ 20:40

Hij (Moesa red.) zei: ‘Mijn Heer, ik heb mijzelf onrecht aangedaan. Vergeef mij dus.’ En Hij vergaf hem; Hij is de vergevende, de barmhartige. Hij zei: ‘Mijn Heer, omdat U mij genade geschonken hebt, zal ik de boosdoeners geen bijstand meer verlenen.’ 28:16-17

En er kwam een man uit het verste deel van de stad aanrennen die zei: ‘O Moesa, de voornaamsten beraden zich over jou om jou te doden. Ga dus weg. Ik ben iemand die jou goede raad geeft.’ Hij ging er dus bang en om zich heen kijkend weg. Hij zei: ‘Mijn Heer, red mij van de mensen die onrecht plegen.’ 28:20-21

En jij hebt een mens gedood, maar Wij (Allah red.) hebben jou uit de nood gered… 20:40

Moesa ziet vuur, het brandende braambos
Is het verhaal van Moesa tot jou gekomen? Toen hij een vuur zag en tot zijn mensen zei: ‘Blijft staan, ik heb een vuur waargenomen, misschien zal ik jullie er een fakkel van brengen of bij het vuur een aanduiding van de goede richting vinden.’Toen hij er kwam werd hem toegeroepen: ‘O Moesa, Ik ben het, jouw Heer. Trek dus jouw schoenen uit. Jij bent in de geheiligde vallei…En Ik heb jou uitgekozen; luister dus naar wat geopenbaard zal worden. 20:9

Ik ben God, er is geen god dan Ik. Dien mij dus en verricht de salaat (gebed red.) om Mij te gedenken.’ 20:9-14

Toen hij daar kwam werd hem van de rechterkant van de vallei op het door God gezegende veld vanuit de boom toegeroepen: ‘O Moesa, Ik ben het, God, de Heer van de wereldbewoners.’ 28:30

Opdracht en aarzeling
Hij (Allah red.) zei: ‘Ga heen naar Fir‘aun; hij is onbeschaamd.’ 20:24

‘Er zijn namelijk twee bewijzen van jouw Heer bestemd voor Fir‘aun en zijn raad van voornaamsten.’ 28:32

‘Het uur komt – Ik houd het nauwelijks nog verborgen – opdat aan elke ziel vergolden wordt wat zij nastreeft.’ 20:15

Hij (Moesa red.) zei: ‘Heer ik heb iemand van hen gedood en ben dus bang dat zij mij doden.’ 28:33

Hij (Moesa red.) zei: ‘Mijn Heer, stel bij mij mijn hart open, vergemakkelijk mijn taak voor mij en maak een knoop in mijn tong los, zodat zij begrijpen wat ik zeg. En stel voor mij een medewerker aan uit mijn familie, Haroen, mijn broer. Geef mij door hem meer kracht en laat hem in mijn taak delen…’ 20:25-32

Hij (Allah red.) zei: ‘Jouw verzoek is ingewilligd, Moesa!’ 20:36

‘Wij zullen jou door jouw broer kracht verlenen en Wij zullen jullie beiden machtiging geven.’ 28:35

Plagen over Egypte, teken van God
‘Gaat dus naar hem (Fir‘aun red.) toe en zegt: “Wij zijn gezanten van jouw Heer. Zend dan de Israëlieten met ons weg en bestraf hen niet. Wij zijn tot jou gekomen met een teken van jouw Heer. En vrede zij met wie de leidraad volgt.”’Hij zei: ‘Wie is dan jullie Heer, Moesa?’ Deze zei: ‘Onze Heer is het die aan alles zijn aard heeft gegeven en dan de goede richting heeft gewezen.’ 20:47, 49-50

En Fir‘aun zei: ‘Raad van voornaamsten, ik ken voor jullie geen god buiten mij. Hamman (Egyptische opperbevelhebber red.) stel dus leem bloot aan vuur en maak voor mij een toren; misschien dat ik kan opklimmen naar de god van Moesa. Maar ik vermoed dat hij tot de leugenaren behoort.’ 28:38

En Wij hebben hem al Onze tekenen laten zien, maar hij loochende en weigerde.’20:56

En Wij zonden over hen de overstroming, de sprinkhanen, de vlooien, de kikkers en het bloed als duidelijk te onderscheiden tekenen. Maar zij bleven hoogmoedige en misdadige mensen. En toen de plaag hen overviel zeiden zij: ‘O Moesa, bid voor ons tot jouw Heer op grond van wat Hij jou opgedragen heeft. Als jij de plaag voor ons opheft dan zullen wij aan jou geloof hechten en de Israëlieten met jou mee wegzenden.’ Maar toen Wij de plaag voor hen ophieven… toen braken zij meteen hun woord. 7:133-135


Vertrek uit Egypte, tocht door de Rode Zee

En Wij hebben aan Moesa geopenbaard: ‘Vertrek ’s nachts met Mijn dienaren en baan voor hen een droge weg in de zee zonder bang te zijn ingehaald te worden en zonder te vrezen.’ Toen volgde Fir‘aun hen met zijn troepen, maar zij werden door de zee verzwolgen. Fir‘aun bracht zijn volk tot dwaling en wees hun niet de goede richting. 20:77-79

En Wij lieten de Israëlieten de zee oversteken, waarop Fir‘aun en zijn troepen hen uit opstandigheid en om te overtreden achtervolgden. 10:90

En toen Wij voor jullie de zee spleten en jullie zo redden, maar Fir‘auns mensen lieten verdrinken, terwijl jullie toekeken. 2:50
Fir’aun: berouw

Maar toen ten slotte de verdrinking hem verraste zei hij: ‘Ik geloof dat er geen god is dan Hij in wie de Israëlieten geloven en ik behoor tot hen die zich (aan God) overgeven.’Nu wel? Terwijl jij eerst ongehoorzaam was en tot de verderfbrengers behoorde! Vandaag zullen Wij jou met je lichaam redden opdat jij voor wie na jou komen een teken zult zijn. 10:90-92

De tocht door de woestijn: water en manna
En toen Moesa voor zijn volk om water vroeg…2:60

En Wij splitsten hen op in twaalf stammen, als gemeenschappen. En Wij openbaarden aan Moesa, toen zijn volk hem om water vroeg: ‘Sla met je staf op de rots.’Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen, waarvan elke groep mensen wist waar ze moesten drinken. 7:160

En toen jullie zeiden: ‘Moesa, Wij kunnen het met één soort voedsel niet uithouden. Bid voor ons dat Hij ons levert: groente, komkommers, knoflook, linzen en uien.’Hij zei: ‘Willen jullie iets minderwaardigs hebben in plaats van iets beters?’ 2:61

En Wij lieten hen door de wolken overschaduwen en zonden het manna en de kwartels tot hen neer: ‘Eet van de goede dingen waarmee Wij in jullie levensonderhoud voorzien.’ 7:160

Op de berg spreekt Allah met Moesa
En vermeld in het boek (de Koran red.) Moesa. Hij was uitverkoren en hij was een gezant en een profeet. En Wij riepen hem van de rechterkant van de berg en brachten hem dichterbij voor een vertrouwelijk gesprek. 19:51-52

En toen jullie zeiden: ‘Moesa wij zullen jou niet geloven totdat wij God in alle openheid zien’, waarop de donderslag jullie greep, terwijl jullie toekeken. 2:55

En Wij schreven voor hem op de tafelen over alle dingen, als een aansporing en een uiteenzetting van alle dingen;‘Houd die stevig vast en beveel jouw volk zich aan het mooiste ervan te houden.’ 7:144-145

De woede om het gouden kalf
En het volk van Moesa maakte zich na zijn vertrek van hun sieraden een kalf, als een lichaam met geloei. Zagen zij dan niet dat het niet tot hen kon spreken en hun niet de weg kon wijzen? Zij namen het (ter aanbidding red.) aan en pleegden onrecht. 7:148

Toen Moesa toornig en vol spijt tot zijn volk terugkeerde zei hij: ‘Wat jullie na mijn weggaan gedaan hebben, dat is pas slecht!’ En hij wierp de tafelen neer… 7:150

En toen Moesa tot zijn volk zei: ‘Mijn volk, jullie hebben jezelf onrecht aangedaan doordat jullie het kalf hebben aangenomen. Wendt jullie berouwvol tot jullie maker en doodt dan jezelf. Dat is beter voor jullie bij jullie maker. Dan zal Hij zich genadig tot jullie wenden; Hij is de genadegever, de barmhartiger.’ 2:54

En toen berouw hen overviel en zij zagen dat zij gedwaald hadden zeiden zij: ‘Als onze Heer geen erbarmen met ons heeft en ons vergeeft dan behoren wij tot de verliezers.’ 7:149

Daarop vergaven Wij jullie… 2:52

Tafelen voor Moesa
En toen de toorn van Moesa bedaard was nam hij de tafelen en in het inschrift erop was een leidraad en barmhartigheid voor hen die voor hun Heer ontzag hebben. 7:154

Wij hebben aan Moesa het boek gegeven… 2:87

En Wij schreven voor hem op de tafelen… 7:145

‘Jullie zult alleen God dienen…’…en dat men goed moet zijn voor de ouders: of nu een van tweeën of allebei bij jou de ouderdom bereiken, zeg dan niet: ‘Foei,’ tegen hen, bejegen hen niet onheus en spreek op een hoffelijke manier tot hen. 17:23

‘Jullie zult elkaars bloed niet vergieten en elkaar niet uit jullie woningen verdrijven.’ 2:83-84

Het Land van melk en honing
Hij (Allah red.) zei: ‘Dan is het voor hen verboden, veertig jaar lang, waarin zij op de aarde zullen rondzwerven. Bekommer je maar niet om de verdorven mensen.’ 5:26

De tuin die de godvrezenden is toegezegd ziet er zo uit: Er zijn rivieren…van melk waarvan de smaak niet verandert,…en rivieren van gezuiverde honing… 47:15